vrijdag 27 augustus 2010

U moet het zelf weten (7).

Onder deze titel verschijnen er vanaf maart 2009 van mijn hand stukjes in Boel Bluf. Bedoeling daarvan is dat ik in kort bestek wat toelichting geef rond de spel- en gedragsregels bij het jeu de boulen.
Waren mijn eerste twee bijdragen er op gericht om wat zaken te vermelden waarop gelet moet worden alvorens met het spel te beginnen, vanaf bijdrage 3 gaan de zaken over het eigenlijke spel zelf.

Zaken die kunnen gaan spelen na het werpen van de eerste boule.
Vorige keer heb ik behandeld waar op gelet moet worden bij het werpen van de eerste boule. Aangenomen dat u dat reglementair heeft gedaan kan het toch zijn dat uw tegenstander de daarmee ontstane situatie gaat betwisten.
Uw tegenstander kan namelijk vinden dat het but niet binnen de reglementaire speelafstand van 6 tot 10 meter ligt. Wellicht herinnert u zich nog uit mijn vorige stukje dat uw tegenstander, voordat die zijn eerste boule werpt, altijd het recht heeft de oorspronkelijke afstand tussen werpcirkel en but na te meten.
En oorspronkelijk wil zeggen: de afstand tussen het but en de werpcirkel na de reglementaire uitworp van het but. En dus niet de afstand die mogelijk daarna is ontstaan door een eventuele verplaatsing van het but door het spelen van uw eerste boule. Zoals ik al eens eerder heb aangegeven kan er in zo’n geval dan alleen nog bezwaar gemaakt worden als het but van tevoren gemarkeerd was. Alleen dan kunnen namelijk de oorspronkelijke ligging van het but en de speelafstand gereconstrueerd worden.
Houdt u wat dit betreft ook nog het volgende voor ogen.
Als u of uw tegenstander te beroerd zijn geweest om de speelafstand na te meten en u komt desondanks toch samen overeen dat die speelafstand reglementair is, dan is dat een bindende afspraak tussen partijen. Als dan die oorspronkelijke en overeengekomen speelafstand, na het spelen van de eerste boule, alsnog wordt betwist en nagemeten is er duidelijk sprake van onsportief handelen. Daarmee kan de sfeer voor het verdere verloop van de partij grondig verziekt worden en kan een eventueel aanwezige scheidsrechter beter maar in de buurt blijven. Is die er niet, dan bent u tot elkaar veroordeeld.

Wie ligt er eigenlijk op punt en wie moet er nu werpen?
Artikel 15
De eerste boule van de werpronde wordt geworpen door een speler van de equipe die de toss heeft gewonnen of als laatste punten heeft behaald. Daarna werpt steeds de equipe die niet op punt ligt.
Dit lijkt een logische spelregel en is dat in 99 van de 100 gevallen ook. Toch kan het volgende zich voordoen en dan moet u wel weten hoe te handelen. Dit staat ook weliswaar later in artikel 15, maar nogal abstract.
Er staat namelijk het volgende:
Als de eerste boule op niet-toegestaan terrein terechtkomt, moet de tegenstander zijn eerste boule spelen: daarna spelen beiden om de beurt, zolang er geen boule op toegestaan terrein ligt.
Ik zal proberen dit artikelgedeelte op een wat beschrijvende manier te verduidelijken.

Stel u gooit uw eerste boule, maar wel zo ongelukkig dat deze boule uit gaat. Daarmee bent u er dus niet in geslaagd om op punt te komen. Maar hoewel u dus niet op punt ligt, moet nu toch in dit geval uw tegenstander een boule werpen. Duidelijk is dat, als deze boule van de tegenstander op punt komt te liggen, u (of uw team) de volgende boule moet werpen om dit verbeteren. Maar stel nu dat de boule van de tegenstander, in plaats van op punt te komen, slecht wordt geworpen en ook uit gaat. Dan moet u (of uw team) toch weer werpen. Ook deze boule gaat weer uit. Dan is het weer de beurt aan de tegenstander. Beide partijen blijven in deze situatie dus om en om hun boules werpen tot een der teams op punt komt te liggen.
En let u op, want de volgende situatie lijkt weer veel op deze en wordt daar dan ook vaak mee verward.

Voorbeeld; u speelt een prachtige eerste boule en uw tegenstander besluit dat er niks anders op zit dan er een schot op te wagen. Het schot lukt en uw boule gaat uit. Maar de tireerboule van de tegenstander gaat ook uit. Wie moet er dan spelen? Er ligt geen boule meer op het terrein en dus ook niemand op punt. Die situatie lijkt dan ineens op wat er hiervoor is besproken. En in die situatie moest u (of uw team) weer werpen. Maar als u goed heeft opgelet is er wel degelijk een verschil met de eerste situatie. U heeft nu namelijk al op punt gelegen en de tegenstander heeft dan weliswaar met zijn schot uw boule van het terrein geschoten, maar heeft de situatie niet kunnen verbeteren d.w.z. hijzelf is niet op punt komen te liggen. Dus moet nu uw tegenstander opnieuw werpen om op punt zien te komen. En lukt dat niet doordat ook die boule uitgaat, dan moet u weer en om en om, net zolang tot een der teams op punt komt te liggen.

Deze laatste situatie komt in andere vorm wat vaker voor en is dan wat duidelijker herkenbaar, omdat er dan namelijk boules van beide partijen op het terrein liggen. U hebt in zo’n situatie net een boule gespeeld, maar na meting blijkt dat u niet op punt bent komen te liggen, maar precies gelijk met de tegenstander. U bent er dus niet in geslaagd om te verbeteren en dus moet u (of uw team) nogmaals een boule spelen ter verbetering. Lukt deze tweede poging ook niet dan moet in zo’n geval niet u (of uw team) weer werpen, maar uw tegenstander (vooropgesteld dat die nog boules heeft) en dan om en om net zolang tot een der teams op punt komt. Als dit uiteindelijk geen der teams lukt eindigt zo’n mène onbeslist.
Eigenlijk geldt voor deze laatste situatieschets artikel 28 punt 3. In dit artikel wordt het onderwerp “Boules op gelijke afstand” geregeld. Maar grappig genoeg (ja, je lacht wat af met die spelregels) sluit deze situatie ook naadloos aan op artikel 15. Kijkt u er maar eens naar. Alvast veel plezier ermee.

Volgende keer behandeling van zaken rondom punten en het meten van allerhande zaken.
Tot dan geldt weer dat u het voorgaande in ieder geval zelf moet weten.

Graag tot de volgende keer

Leen van Aalsburg
NJBB scheidsrechter 2.